In een historische en controversiële beslissing heeft een jury in de staat North Dakota, VS, bepaald dat Greenpeace meer dan 660 miljoen dollar moet betalen aan het oliebedrijf Energy Transfer Partners voor schade veroorzaakt door protesten tegen de bouw van de Dakota Access Pipeline, die plaatsvonden tussen 2016 en 2017. Het vonnis, dat afgelopen woensdag (19) werd aangekondigd, vormt een zware klap voor de milieuorganisatie en roept zorgen op over de impact van de beslissing op de vrijheid van meningsuiting en het recht op protest.
Energy Transfer Partners, gevestigd in Dallas, Texas, spande in 2019 een rechtszaak aan, waarin het beweerde dat Greenpeace de protesten tegen de pijpleiding had georganiseerd en aangemoedigd, valse informatie over de milieueffecten van het project verspreidde en aanzienlijke financiële schade aan het bedrijf veroorzaakte. Onder de beschuldigingen beweerde het bedrijf dat de activisten privé-eigendommen vernietigden, de voortgang van de bouw bemoeilijkten en het vertrouwen van investeerders ondermijnden, wat de zakelijke activiteiten van het bedrijf schaadde.

Het proces, dat drie weken duurde, werd gekarakteriseerd door getuigenissen van beide partijen en resulteerde in een unaniem oordeel van de negen juryleden na twee dagen beraadslagen. De beslissing verplicht Greenpeace om miljoenen aan schadevergoeding te betalen aan Energy Transfer, een bedrag dat volgens de milieuorganisatie zelf de voortzetting van hun activiteiten in de Verenigde Staten in gevaar zou kunnen brengen.
De uitkomst van het proces heeft veel aandacht getrokken van juridische experts en voorvechters van burgerrechten. Marty Garbus, een vooraanstaande advocaat op het gebied van burgerrechten die de zaak volgde, noemde de beslissing “een van de grootste schendingen van de Eerste Amendement van de Amerikaanse Grondwet in de recente geschiedenis”, verwijzend naar het recht op vrijheid van meningsuiting en protest in de VS.
James Wheaton, oprichter en senior adviseur van het First Amendment Project, uitte ook zijn bezorgdheid over de gevolgen van de beslissing. “Dit vonnis is niet alleen een nederlaag voor Greenpeace, maar ook een directe bedreiging voor het fundamentele recht om te protesteren. Als grote bedrijven rechtszaken kunnen gebruiken om oppositie te onderdrukken, kan elk activistische groep in gevaar zijn”, zei Wheaton.
Greenpeace kondigde meteen aan in beroep te gaan tegen de beslissing. Volgens de organisatie is de rechtszaak van Energy Transfer een directe aanval op de vrijheid van meningsuiting en een poging om legitieme kritiek op de olie-industrie het zwijgen op te leggen. “We zouden ons allemaal zorgen moeten maken over de toekomst van de Eerste Amendement en over rechtszaken zoals deze, die onze rechten op vreedzaam protest en vrijheid van meningsuiting willen vernietigen”, zei Deepa Padmanabha, senior juridisch adviseur van Greenpeace VS.
De protesten tegen de Dakota Access Pipeline werden gevoed door milieukundige en culturele zorgen van de Sioux van Standing Rock, een inheemse stam wiens reservaat zich dicht bij de route van de pijpleiding bevindt. De stam beweerde dat het project een bedreiging vormde voor hun belangrijkste watervoorziening, de Missouri-rivier, en bovendien heilig grondgebied zou aantasten.
De mobilisatie trok duizenden demonstranten, waaronder vertegenwoordigers van meer dan 100 inheemse stammen en milieuactivisten uit verschillende delen van de wereld. Gedurende maanden werden de protesten gekarakteriseerd door confrontaties met de politie, massale arrestaties en beschuldigingen van excessief geweld door de autoriteiten.
Energy Transfer beweerde dat Greenpeace niet alleen de protesten ondersteunde, maar een actieve rol speelde in de organisatie ervan, door de verplaatsing van demonstranten te financieren, trainingen in directe actie te promoten en valse informatie over het project te verspreiden. Trey Cox, de advocaat van het bedrijf, stelde dat de milieuorganisatie een campagne had opgezet om het bedrijf te schaden.
“Vandaag gaf de jury een verpletterend vonnis, waarbij de acties van Greenpeace onterecht, illegaal en onaanvaardbaar volgens de maatschappelijke normen werden verklaard. Het is een dag van afrekening en verantwoording voor Greenpeace”, zei Cox in een verklaring na de bekendmaking van het vonnis.
De advocaat stelde verder dat de beslissing geen aanval op de vrijheid van meningsuiting was, maar eerder een onderscheiding tussen vreedzame protesten en illegale handelingen. “Vreedzaam protest is een inherent recht van Amerikanen; echter, gewelddadig en destructief protest is illegaal en onaanvaardbaar”, voegde Cox eraan toe.
Greenpeace verwierp de beschuldigingen en benadrukte dat hun betrokkenheid bij de protesten beperkt was tot vreedzame en educatieve acties, zoals het onderwijzen van technieken van niet-gewelddadig verzet op verzoek van inheemse leiders. Bovendien stelde de organisatie dat de informatie die over de pijpleiding werd verspreid al uitgebreid in de media werd besproken vóór enige publieke verklaring van hen.
Als reactie op de rechtszaak van Energy Transfer, spande Greenpeace International vorige maand een rechtszaak aan tegen het bedrijf in een Nederlandse rechtbank, met als doel de juridische kosten en schadevergoeding te recupereren.
“De strijd tegen Big Oil is vandaag niet voorbij, en we weten dat de waarheid en de wet aan onze zijde staan. Greenpeace International zal blijven campagne voeren voor een groene en vreedzame toekomst. Energy Transfer heeft ons niet voor het laatst gehoord in deze strijd”, zei Kristin Casper, algemeen adviseur van Greenpeace International.
Het vonnis tegen Greenpeace vormt een mijlpaal in de relatie tussen milieukundige activisme en grote bedrijven, en heropent debatten over de grenzen van protest en de invloed van grote bedrijven op het rechtssysteem. Het beroep van de milieuorganisatie kan de zaak naar hogere rechtsinstanties brengen, waar de uitkomst de toekomst van demonstraties en de vrijheid van meningsuiting in de Verenigde Staten zou kunnen herschrijven.